Gilde viert (De)
Chanson
Texte: René De Clercq (1877-1932)
Mélodie: Emiel Hullebroeck (1878-1965) en 1910
- De gilde viert, de gilde juicht,
Wat zit gij daar en blokt en buigt
Nog over uwe boeken?
De wijsheid ligt maar in de kan;
Die ze elders zoeken wil, die kan,
Doch laat hem, laat hem zoeken.
- Refrein:
- Refrein:
- Het beste biertje lust hem niet,
- Het liefste liedje sust hem niet,
- Het mooiste meisje kust hem niet!
- Hoog het glas! Hoog het hart!
- Hoog het lied!
- Het beste biertje lust hem niet,
- De beker ruist, de beker schuimt!
Sa makkers, fris en opgeruimd
Het glas aan uwe lippen!
Die op zijn kamer koekeloert,
En, geestvesnipp'rend, dwaasheen snoert,
Drink water als de kippen!
- Het pijpke dampt in monkelmond
En spreidt wellustig in het rond
Studentikoze geuren!
Die steeds aan perkamenten kluift
En perkamenten reuken snuift,
Krijgt perkamenten kleuren!
- De gilde juicht, de gilde viert,
Hoera! de pet omhoog gezwierd,
En nog eens hard geklonken!
De blokker ligt reeds log en loom,
Gekweld door naren blokkersdroom,
Met droge keel te ronken.
Infos supplémentaires
De gilde viert est une chanson à boire pour les étudiants. Elle a été composée par Emiel Hullebroeck en 1910 sur un texte du poète René De Clercq.
Les guildes chantées dans cette chanson sont, selon Ducheyne, mentionnées dans Ik zag Cecilia komen. Groot Vlaams Liedboek, " les clubs étudiants régionaux de Louvain qui réunissaient les étudiants des villes et régions flamandes ". Il s'agit ici des différentes guildes d'étudiants telles qu'elles ont été créées à Louvain à partir de 1885, divisant les clubs d'étudiants régionaux en provinces. Ces guildes étaient chargées de maintenir le style au sein de chaque club. Aujourd'hui, les guildes existent toujours, mais leur fonction a changé et leur influence a considérablement diminué. Elles s'efforcent principalement de promouvoir les contacts entre les clubs au sein de la guilde.
